vrijdag 8 augustus 2014

BOEIEND VERLEDEN(3)

Tijdens mijn speurtocht naar de oorsprong en ouderdom van verhalen over witte wieven in het oosten van ons land kwam ik al vroeg in aanraking met het boek van Johan Picardt uit 1660. Picardt was predikant in Coevorden en trok regelmatig vandaar naar de keuterboertjes op de uitgestrekte heideveklden en de turfstekers in de moerasgebieden. Daar hoorde hij verhalen over witte wieven die in grafheuvels woonden; het 'placht er grouwelijck te spoken'. Sommige mensen waren wel eens in deze heuvels geweest en hadden er dingen gezien waar over ze niet mochten praten. Picardt was de eerste die uitgebreid over de witte wieven schreef en er ook nog een illustratie van liet maken. De verhalen over witte wieven speelden zich meestal af in de donkere tijd van het jaar en op plaatsen die men meestal wilde mijden: prehistorische grafheuvels, geheimzinnige moerassen en afgelegen leemkuilen. Witte wieven lieten zich niet uitdagen, ontvoerden boerinnen en kinderen en hadden toegang tot een andere wereld. Zij hielpen echter ook boeren bij de oogst en kraamvrouwen bij de geboorte en er zijn meer aanwijzingen dat zij vroeger handelingen verrichtten die met vruchtbaarheid te maken hadden. Het gaat dan vooral om de oogsttijd wanneer het nog volop zomer was en waarin de witte wieven dus duidelijk actief konden zijn. Waren zij in de loop der tijd door bijgeloof of christendom verbannen naar meer duistere plaatsen en perioden. Misschien waren de witte wieven ooit priesteressen die in de samenleving een rol speelden bij kwesties van leven en dood. Het verhaal had er dan anders uitgezien. De dag nam afscheid en de avondlucht kleurde rose en violet. Mist steeg op boven de velden en het landschap werd bekleed met een witte deken die al spoedig door het licht van de volle maan een waas van geheimzinnigheid kreeg. Met de invallende duisternis verdwenen ook de laatste geluiden van de voorbije dag. Aan de bosrand laaiden vurige vlammen op. Silhouetten van mannen, vrouwen en kinderen werden zichtbaar; ze schreden met hun brandende toortsen door de nevelslierten. De mannen droegen het opgebaarde lichaam van een overleden dorpsbewoner. De vrouwen zongen en trommelden. Vooraan de stoet liepen twee in het wit geklede priesteressen die soms bijna een werden met de omringende mist. Voor hen doemde de weer geopende grafheuvel op. Twee andere priesteressen stonden ter weerszijden van de ingang. In de open ruimte voor de heuvel vormden de bewoners van de nederzetting een kring rond de overledene. Er werden verhalen verteld, voedsel en drank rond het lichaam gezet en een klein vuur aan gestoken. Een beker bier werd rondgedragen en iedereen naam een slok en sprak een wens voor de overledene uit. Daarna werd de baar weer opgetild en, begeleid door de priesteressen, de heuvel ingedragen. Het vuur werd gedoofd en er volgde een lange stilte..........

Geen opmerkingen:

Een reactie posten